Financiele markten - 05/2022

Bankgeheim in België.

Door François Collon

Eind 2021 konden we in de pers lezen dat het bankgeheim dood zou zijn. Deze aankondiging zou verrassend kunnen lijken, aangezien aan dit bankgeheim al meer dan tien jaar geleden een einde was gekomen na de stemming van de wet van 14 april 2011. Het leek ons daarom nuttig om een stand van zaken te schetsen van het bankgeheim in België.

Oorspronkelijk
Sinds een arrest van het Hof van Cassatie in 1978 werd vastgesteld dat bankiers in België, in tegenstelling tot artsen of advocaten, niet gebonden waren door een strafrechtelijk gesanctioneerd beroepsgeheim dat hen in staat zou stellen te weigeren informatie over hun klanten vrij te geven.

Er was dus geen bankgeheim in België, zoals dat in Zwitserland of het Groothertogdom Luxemburg wel was vastgelegd, maar hoogstens een discretieplicht die als zodanig niet tegenstelbaar was aan de fiscus.

De Belgische belastingbetalers genoten echter van een relatieve bescherming van de vertrouwelijkheid van hun vermogen, en wel om twee belangrijke redenen.

De eerste was dat roerende inkomsten die via een Belgische bank werden ontvangen, ongeacht het soort inkomsten, werden afgetrokken en dus niet meer afzonderlijk moesten worden aangegeven. De fiscus kon dus aan de hand van het onderzoek van de belastingaangifte van de belastingplichtige niet achterhalen hoe hoog de door hem geïnde inkomsten waren en dus geen idee te krijgen van de omvang van zijn vermogen.

De tweede reden was dat de belastingplichtige met betrekking tot zijn Belgische bankrekeningen een zekere vorm van bankgeheimhouding kon genieten. Artikel 318, eerste lid, van het Wetboek Inkomstenbelasting 1992 (hierna “WIB 92”) bepaalde: “in afwijking van de bepalingen van artikel 317 en onverminderd de toepassing van de artikelen 315, 315bis en 316, is de administratie niet gemachtigd om in de rekeningen, boeken en documenten van bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen inlichtingen in te zamelen met het oog op het belasten van hun cliënten”.

Deze bepaling verbood de directe-belastingdienst dus om de mogelijkheid van een controle met betrekking tot de fiscale situatie van een bank te gebruiken om inlichtingen over haar cliënten te zoeken en in te verzamelen, of om van deze cliënten de informatie te gebruiken die werd verzameld tijdens de controle van de fiscale situatie van de bank.

De wet van 14 april 2011…
De wet van 14 april 2011 heeft een trapsgewijze procedure ingevoerd, in twee fasen, waardoor de belastingadministratie onder bepaalde voorwaarden aan bankgegevens kan komen.

In de eerste plaats moet de belastingadministratie zich eerst tot de belastingplichtige zelf richten om de door hem gewenste informatie te verkrijgen door middel van een “vraag om inlichtingen”, en dit in toepassing van artikel 316 van het WIB 92. De belastingplichtige heeft één maand de tijd om schriftelijk op deze vraag te reageren.
De belastingadministratie moet in haar vraag duidelijk maken dat, indien de belastingplichtige niet meewerkt, vragen eventueel bij de banken kunnen worden ingediend.

Verder lezen? Download het volledige interview hieronder.

Sinds de wet van 14 april 2011 zijn alle bank-, wissel-, krediet- en spaar- instellingen verplicht om bij dit centrale aanspreekpunt de identiteit van cliënten en de nummers van hun rekeningen en contracten te melden.


Ook interessant om te lezen

03/2024

Hoe op een liquide manier investeren in alternatieven?

Een van de voornaamste voordelen van alternatieven zijn de lage correlatie met traditionele activaklassen. Hierdoor is een portefeuille beter gedivers

Lees meer

01/2024

Rendement > Gelijk hebben

Heeft beursjaar 2023 de renteverhogingen kunnen verteren en de inflatie kunnen bestrijden?

Lees meer